Het hondenlijf was uitgewoond
De teststrip had het aangetoond
En anders wel het kale vel
dat rib voor rib
gelijk de spanten
van een op de kust gelopen schip
ontluisterend dit dier omsloot
Zoals een junk op zoek naar dope
zo moet je dorst steeds zijn geweest
Zelfs als je dronk dat ’t water
uit je bekkie droop
was je onlesbaar – arm beest
En in je magerte kroop het verkillen
Een kou, die zich niet weg liet rillen
De huiver van de dood
En toen je op een avond
je troebele ogen moedeloos
in het vergrijzen stond te staren
ben ik op m’n knieën
hoofd aan hoofd met je gaan staan
Zo zijn we dat tiental jaren
in gedachten nog eens doorgegaan
Wat dat aan feestelijks bood
En dat was gróót!
Kleine bruine hond
Ik drink een kopje thee op jou
De laatste slok zoet van
gezonken honing.